Boeken Geografie mei 2020

1 mei 2020
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2020
recensie
Opinie

Signalementen

Omgekeerde ontwikkelingshulp

  • Keune, L. Doen wat moet worden gedaan. Herinneringen van Lou Keune. Uitgave in eigen beheer, 460 p., € 25.
    Te bestellen op loukeune.nl; daar ook open access beschikbaar.

Wetenschappers hebben na hun pensionering tijd om terug te blikken op hun leven en werk. Niet iedereen heeft daar behoefte aan, maar het aantal persoonlijke reflecties en zelfevaluaties stijgt. Sommigen hebben aan één hoofdstuk genoeg in een bundel waarin ook anderen met hun autobiografie present zijn. Zie bijvoorbeeld Encounters in Planning Thought met minibiografieën van 16 planologen (besproken in Geografie, februari 2019) en afleveringen in de reeks ‘Mijn geografische spoor’ in Geografie. Anderen schrijven een heel boek. Dat deed bijvoorbeeld Jan Kleinpenning, emeritus hoogleraar sociale geografie van ontwikkelingslanden, met Omgekeken en teruggedacht (Geografie, januari 2017). Sommigen belichten alleen hun werkzame leven, van anderen leer je ook hun gezin en vrienden kennen. Doen wat moet worden gedaan van Lou Keune behoort tot de categorie om vangrijke en het hele leven bestrijkende biografieën. Hij studeerde in 1961 af als econoom aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg en vertrok vervolgens met vrouw en kinderen naar Colombia voor ontwikkelingswerk. Daar begreep hij al snel dat ontwikkeling niet betekent dat derde wereldlanden een voorbeeld moeten nemen aan westerse. Acción Comunal, gemeenschapsactie, werd zijn nieuwe ideaal.
Vanaf 1965 werd voor Keune ontwikkelingswerk ‘thuiswerk’. Om arme landen echt te steunen, zouden juist de rijke landen moeten veranderen. Ontwikkelingshulp in de klassieke vorm helpt vooral de westerse wereld. Jaarlijks stroomt er via belastingvlucht, rente op leningen, en winstafvloeiing na investeringen meer geld van arm naar rijk dan omgekeerd. Vooral de ruilvoetontwikkeling is ongunstig. De bevolking van arme landen moet steeds meer produceren om producten uit rijke landen aan te schaffen. Een tractor kost steeds meer zakken koffie, bij wijze van spreken. ‘Omgekeerde ontwikkelingshulp’, aldus Keune.
Van moderniserende interventies en exogene projecten naar participatieve ontwikkeling en lokale initiatieven: deze verschuiving zal veel ontwikkelingsgeografen bekend voorkomen. Keune geeft deze nieuwe idealen kleur door zijn ervaringen in een reeks Zuid-Amerikaanse landen te noteren. In Nederland was hij evenzeer actief, bijvoorbeeld bij de oprichting van wereldwinkels. Hij streed ook voor hernieuwde indicatoren van macro-economische ontwikkeling. Met succes: sinds 2018 integreert het Centraal Bureau voor de Statistiek onder andere welzijn, werktevredenheid en milieuschade in zijn Monitor Brede Welvaart.
Doen wat moet worden gedaan is een verslag van Keunes decennialange inzet voor ontwikkelingswerk en -onderzoek, in arme landen en in Nederland. Mensen die de wereld van de ontwikkelingshulp uit eigen ervaring kennen, zullen er veel in herkennen. En al helemaal aanbevolen voor collega’s die Lou Keune ooit in hun werk hebben ontmoet.
Recensie oor Sander van Lanen

De zee die gaf en nam

  • Vriend, E. Eens ging de zee hier te keer. Het verhaal van de Zuiderzee en haar kustbewoners. Atlas Contact, 358 p. plus 24 pagina’s foto’s, € 25.

Eva Vriend, boerendochter uit Luttelgeest, maakte ooit een mooi portret van de agrarische pioniers in de Noordoostpolder: Het nieuwe land, besproken in Geografie, april 2013. Haar nieuwe boek gaat over de mensen aan de andere kant van de dijk: de vissers op de Zuiderzee, later het IJsselmeer. Zij interviewde zo’n honderd kustbewoners over hun levensgeschiedenis en die van hun voor ouders in ‘vertelcafés’, die ze samen met het Zuiderzeemuseum organiseerde (zie www.mijnzuiderzee.nl). Haar boek is echter opgebouwd rondom de familieleden uit verschillende generaties van vier streekbewoners: Cees Hopman uit Bunschoten-Spakenburg, Jurie van den Berg uit Urk, Cees van Eekelen uit Den Oever en Kees Kwakman uit Volendam. Al lezend houd je ze niet uit elkaar – in elk hoofdstuk komen zij of hun familieleden terug. Dat is niet erg. Eva Vriend wilde vooral een groepsportret maken en niet zozeer een reeks individuele portretten. Ze plaatst de familiebiografieën in de context van ruimte en tijd: de economische crisis in de jaren 1930, de overheidssteun aan door de Afsluitdijk getroffen vissers, de oorlog en de wederopbouwjaren, de tijd van de vangstquota en drugssmokkel.
Opmerkelijk is de veerkracht van de vissersgemeenschappen die zich door de Afsluitdijk gedwongen zagen hun manier van leven aan te passen. De IJsselmeervisserij stelt nu heel weinig voor, maar dat is geen probleem. De bakens zijn al lang verzet. Urkers zochten de Noordzee op. Volendammers gingen in de bouw werken, Spakenburgers in een bedrijf dat tot een succesvolle multinational uitgroeide. De firma Heinen & Hopman heeft wereldwijd 15 duizend schepen voorzien van verwarmings- en koelinstallaties. In sociaal-cultureel opzicht zijn de kustbewoners behoudend, maar in economische zin doen ze enthousiast mee aan de modernisering. Ondanks alle onderlinge rivaliteit – wie heeft aan het einde van de week de meeste vis gevangen? – heerst er een sterk gemeenschapsgevoel. Alle vissers helpen meezoeken wanneer een kotter op zee wordt vermist. In combinatie met ondernemingszin leidde de sociale cohesie volgens Vriend tot een veerkrachtige Zuiderzee/IJsselmeerregio.
De verschillen tussen dorpen zijn opmerkelijk. In Volendam stemde in 2009 bijna de helft van de kiezers op de PVV, Urk bleef een SGP-enclave, Bunschoten-Spakenburg een bolwerk van de ChristenUnie. Maar bij alle verschillen is er de zee die gaf en nam. ‘De Zuiderzee’, schrijft Vriend in haar slotzinnen, ‘schonk hun een identiteit die zo sterk was dat zij de gevolgen van de afsluiting te boven kwamen, en meer dan dat. De Zuiderzee werd een zee die alleen van de landkaarten verdween.’ 

Geen ineenstorting, wel aanpassing

  • Boersema, J.J. Beelden van Paaseiland. Over de duurzaamheid en veerkracht van een cultuur. Tweede, geheel herziene druk. Atlas Contact, 438 p., € 25.

Milieuhistoricus Clive Ponting was een van de eersten die erover schreef. Jared Diamond ging er vervolgens mee aan de haal in zijn boek Ondergang (zonder bronvermelding): de ondergang van het Paaseiland als gevolg van overexploitatie van de natuur door de lokale bewoners. Eeuwenlang hadden zij hun eiland ontdaan van kokospalmen, met als gevolg erosie en uitputting van de grond. De boomstammen hadden zij onder meer nodig om hun beroemde, metershoge beelden (moai) van de steengroeve te verplaatsen naar de kust. Zo groeven de eilanders hun eigen ecologische graf. En ontsnappen was er niet bij, vanwege het gebrek aan zeewaardige kano’s, die gemaakt werden uit (inmiddels verdwenen) boomstammen. Toen zeevaarder Jacob Roggeveen als eerste Europeaan het eiland in 1720 ‘ontdekte’, trof hij een even geïsoleerde als ontredderde 
 samenleving aan. Kannibalisme, honger, sterfte, een ineengestorte cultuur: een Malthusiaanse collapse dus. Diamond waarschuwt: wat de Paaseilanders overkwam, kan ook de moderne aardbewoners overkomen. ‘De parallellen tussen Paaseiland en de moderne wereld als geheel zijn ijzingwekkend duidelijk. […] Toen de bewoners van Paaseiland in de problemen kwamen, konden ze nergens heen, was er niemand bij wie ze hulp konden zoeken – en wij moderne aardbewoners zullen evenmin elders ons heil kunnen zoeken als onze [milieu]problemen groter worden.’ Van Diamonds betoog laat Jan Boersema – bioloog en theoloog en emeritus hoogleraar aan de VU en in Leiden – geen spaan heel in Beelden van Paas eiland. Hij las het reisjournaal van Roggeveen echt (wat Diamond niet had gedaan), diepte ook geschriften van andere Europese zeevaarders op en constateerde: zij troffen een redelijk gezonde samenleving aan, die weliswaar aan ontbossing had gedaan maar toch binnen de ecologische grenzen was gebleven. Er leefden zo’n 3000 inwoners, en veel meer zijn het er nooit geweest. Diamond ging uit van veel hogere aantallen. De cultuur had zich aangepast aan de verschraalde natuur: de moai- cultuur was vervangen door een eenvoudigere vogelmancultuur.
De ineenstorting kwam alsnog, in de jaren 1860. Toen kwamen Peruaanse mensenhandelaars om de bevolking grotendeels als dwangarbeiders weg te voeren naar  de mijnen in Latijns-Amerika. De weinigen die terugkeerden, brachten de pokken mee. Uiteindelijk bleven er iets meer dan honderd  eilanders in leven. De huidige bevolking – 8000 mensen op een eiland zo groot  als Texel – komt voornamelijk uit Chili, waartoe het Paas eiland behoort. Ze leven voor een groot deel van het toerisme. Elk jaar bezoeken zo’n  100 duizend mensen het eiland met zijn befaamde beelden. Aangevoerd door vliegtuigen: het eeuwenlange isolement is definitief voorbij.

Migratie wereldwijd

  • Haas, H. de, S. Castles & M.J. Miller. The Age of Migration. International Population Movements in the Modern World. Sixth edition. Macmillan, 461 p., € 44 (pb).

Als jonge sociaalgeografisch onderzoeker publiceerde Hein de Haas een van zijn eerste artikelen in Geografie, april 1999. Het ging over de investeringen van Marokkaanse migranten in de landbouw in hun gebied van herkomst. In de 21e eeuw begon zijn internationale carrière als expert in migratievraagstukken; tegenwoordig is De Haas hoogleraar in Amsterdam en Maastricht.
Zijn status in het veld bevestigt hij met de zesde editie van The Age of Migration. Zijn twee coauteurs, die samen de eerste edities schreven en inmiddels op leeftijd zijn, hebben De Haas de teugels in handen gegeven. Dat resulteert in een grondig herzien en geactualiseerd leerboek over internationale migratie. Een overzicht van macro- en microtheorieën, geschiedenis (slavernij, landverhuizers), regionale overzichten van migratie in Europa, de beide Amerika’s, Azië, Afrika en het Midden- Oosten, beleidsvraagstukken en een selectie van casestudies. Nog veel meer cases zijn er te vinden op de website bij dit boek, www.age-ofmigration.com.
Het boek bevat ongelooflijk veel informatie. Bijvoorbeeld een analyse of er wel klimaatvluchtelingen bestaan. In elk geval niet in de zin van een directe causale relatie, aldus de auteurs. Een oorzaak-gevolgrelatie tussen klimaatverandering, environmental stress en grootschalige migratie is niet gevonden. Dat er toch veel over geschreven wordt, is mede te wijten aan de strategie van politici om maatschappelijke problemen te ‘depolitiseren’. De regering treft geen blaam, want aan droogte en andere milieufactoren die aanleiding kunnen zijn  tot migratie, kan niemand wat doen. Die zijn ‘beyond their control’. Overigens tonen de auteurs aan dat het aantal internationale migranten in absolute zin is toegenomen, hand in hand met de groeiende wereldbevolking (van 93 miljoen in 1960 tot 258 miljoen in 2017), maar dat er relatief gezien geen sprake is van een stijging. Sinds 1960 is het aandeel stabiel: zo’n 3%. Helder geschreven, kaarten en grafieken zijn in een steunkleur gedrukt.

Verre landen, vreemde volken

  • Boogaart, E. van den. Vreemde Verwanten. De wereld buiten Europa 1400-1600. Vantilt, 404 p., gebonden, € 29,95.

Hoe gekleder, des te beschaafder. Dat was de vuistregel waarmee Europeanen oordeelden over volkeren buiten Europa. Rondzwervende naakte kannibalen  in de Nieuwe Wereld waren het toppunt van wildheid. Op de beschavingsladder stonden Amerika en Afrika dan ook op de onderste trede, Azië een stuk hoger. Zo was de Engelse ridder John Mandeville – of hij echt heeft bestaan, is onzeker – in 1356 opgetogen over Zuid-China: geen land ter wereld was zo mooi, met ‘meer dan tweeduizend edele steden’ en zonder ‘armen en bedelaars’.
Historicus Ernst van den Boogaart beschrijft en analyseert aan de hand van authentieke en in bredere kring vaak vrijwel onbekende teksten (zoals reisverslagen) en afbeeldingen (houtsneden van mannen en vrouwen, kaarten) welk beeld Europeanen zich in de 15e en 16e eeuw vormden van de wereld buiten hun eigen territorium. Van Marco Polo en Mandeville (strikt genomen overigens auteurs van vóór 1400) tot de Antwerpse cartograaf Abraham Ortelius. Die nam in zijn wereldatlas uit 1570 niet alleen kaarten op, maar ook etnografische beschrijvingen die hij ontleende aan andere auteurs. Ortelius had oog voor de verschillen binnen een werelddeel. In Florida waren de indianen wild en beestachtig, in Peru onmetelijk rijk door hun goud. Net als Jared Diamond vier eeuwen later in Zwaarden, paarden en ziektekiemen viel Ortelius de afwezigheid van gedomesticeerde dieren (afgezien van de lama) in Amerika op: ‘Er waren geen olifanten, kamelen, paarden, ezels, muilezels of andere dieren, die vrachten konden dragen of melk geven’.
Van den Boogaart toomt zich een erudiet auteur, die moeilijk toegankelijke teksten goed samenvat en afbeeldingen knap interpreteert. Bovendien is het boek prachtig uitgegeven, met veel mooie platen op dik papier in een gebonden boek, voor een zeer schappelijke prijs. Wel zet de ondertitel de lezer enigszins op het verkeerde been. Het boek gaat niet over hoe volkeren buiten Europa tussen 1400 en 1600 leefden, maar over de beelden die Europeanen van hen creëerden. ‘Europeanen over de wereld buiten Europa 1400-1600’ was correcter geweest. En het boek mist een meer beschouwend en samenvattend hoofdstuk, een helikopterblik. Van den Boogaart blijft steeds dicht bij zijn bronnen.

Rotterdamse spelbepalers

  • Klerk, Len de. Frédéric en Antoine Plate. Rotterdamse kooplieden, reders en bestuurders. 1802-1927. Verloren, 368 p., gebonden, € 35.

‘De hele geschiedenis’, schreef Len de Klerk in 2006 in het vakblad Stedebouw & Ruimtelijke Ordening, ‘hebben groeicoalities de ontwikkeling van de economie en de inrichting van de ruimte gedomineerd.’ Als ex-directeur van de Dienst Stadsontwikkeling van Rotterdam wist De Klerk waarover hij sprak. Als hoogleraar planologie aan de Universiteit van Amsterdam zou hij het zijn studenten onderwijzen.
In de na zijn emeritaat geschreven biografie over twee Rotterdamse kooplieden/bestuurders, vader en zoon Plate, ontleedt De Klerk zo’n groeicoalitie. De Plates behoorden tot de vooraanstaande Rotterdamse regentenfamilies die via huwelijken, zakelijke belangen en sociaal-culturele affiniteiten nauw met elkaar verbonden waren, zo rond 1840-1920. De haven groeide snel, dankzij het industrialiserende Ruhrgebied, de toenemende wereldhandel, de ligging in de Rijndelta en aan de Noordzee, met aan de overzijde wereldmacht Groot-Brittannië.
Maar de expansie van stad en haven was ook te danken aan het Rotterdamse netwerk van bekwame bestuurders, ondernemende reders, gewiekste handelaren en kundige lobbyisten. De toegang van Rotterdam tot zee was slecht, het kanaal door Voorne uit de tijd van koning Willem I had niet echt een oplossing gebracht. De aanleg van de Nieuwe Waterweg vergde echter veel duw- en trekwerk. Frédéric Plate vestigde in 1854 de aandacht op het plan van Pieter Caland. Ondanks tegenslagen en (Zeeuwse) protesten kwam de Nieuwe Waterweg er, maar al snel bleek die veel te ondiep. Een nieuwe ronde touwtrekken begon: wie ging het uitbaggeren betalen? Rond 1900 was Antoine Plate een kundig voorzitter van de Kamer van Koophandel. Deze ‘centrale meld- en regelkamer van de lokale economie’ kwam op voor de Rotterdamse belangen en keerde zich tegen de Amsterdamse dominantie. De Klerk schetst Antoine Plate als een liberaal die hartstochtelijk geloofde in vrijhandel, maar ook als een pragmaticus en bemiddelaar: recht door zee, dienstbaar aan de lokale gemeenschap, iemand voor wie ook de voormannen van de opkomende vakbeweging respect hadden. Een groot Rotterdammer, kortom. Zijn vader Frédéric laat zich moeilijker schetsen; van hem zijn geen brieven of andere egodocumenten bewaard gebleven. Len de Klerk is een ervaren schrijver, met onder meer boeken over de ontwikkeling van Rotterdam als woon- en havenstad. Geografen kennen hem wellicht van zijn samen met Hans van der Cammen geschreven Spectrum/Aula-uitgave over de geschiedenis van de ruimtelijke ordening in Nederland, waarvan meerdere edities (waaronder een Engelstalige) verschenen. Frédéric en Antoine Plate zal minder bekend worden. Het is geen biografie voor het grote publiek. Daarvoor is het te academisch opgezet. Honderden voetnoten laten zien hoe minutieus en gedegen het onderzoek is uitgevoerd. Honderden personen spelen een bijrol in het boek. Daardoor gaat het zicht op de hoofdfiguren wel eens verloren. Maar hoe een groeicoalitie in de praktijk werkte, laat De Klerk voorbeeldig zien.

Pas verschenen

  • Global Environmental Outlook GEO-6. Healthy Planet, Healthy People. United Nations Environment Programme, 745 p., beschikbaar op internet.

Growth now, clean up later. Eerst maar eens economische groei en ontwikkeling, dan bekommeren we ons later wel om het schoonmaken van natuur en milieu. Dat is wereldwijd de dominante houding. Die valt bovendien te onderbouwen met het argument dat voor een serieus milieubeleid geld nodig is en dat verdienen we met economische expansie. Dit VN-rapport wil duidelijk maken dat de mensheid zich deze laconieke attitude niet kan permitteren. In 745 pagina’s tonen honderden figuren, kaders en analyses hoe het ervoor staat met luchtvervuiling, biodiversiteit, oceanen en kustgebieden, bodem(degradatie) en zoet water, welk beleid er 
 gevoerd wordt of zou moeten worden, en hoe de wereld de weg kan inslaan naar een healthy planet with healthy people.

  • Bricker, D. & J. Ibbitson. Empty Planet. The Shock of Global Population Decline. Penguin Random House, 304 p., circa 13,50 US dollar.

Vorig jaar in hardback, nu in paperback: Empty Planet. Daarin beargumenteren een wetenschapsjournalist en een sociaal wetenschapper dat omstreeks 2050 de wereldbevolking zal afnemen. In steeds meer landen dalen de geboortecijfers en al meer dan twintig landen kennen een krimpende bevolking. Het peak child moment (het jaar dat het aantal kinderen op aarde zijn maximum bereikt, waarna dat aantal langzaam zal verminderen of in elk geval stabiel blijft) is nabij of al gepasseerd. De stelling is niet nieuw; we vernamen hem al eerder van Fred Pearce in Peoplequake, vertaald als Volksbeving (zie Geografie, september 2010). 

  • Kleinpenning, J.M.G. Twaalf eeuwen Odijk. Hoe een middeleeuws landbouwdorpje een moderne woonplaats werd. Historische Kring Tussen Rijn en Lek, 106 p., gebonden.

Still going strong, Jan Kleinpenning (geboren in 1936) blijft plezier houden in schrijven en publiceren. Dit keer een informatief en mooi uitgegeven boekje over de geschiedenis en geografie van Odijk, het dorp ten zuidoosten van Utrecht, waar hij en zijn echtgenote sinds 2007 leven. Veel illustraties en veel tabellen, passend in de Utrechtse traditie waarin Kleinpenning in de jaren 1950 werd opgeleid. Inmiddels willen buurdorpen ook zo’n boek.